En ik dan? Inclusie van mensen met een beperking
Mijn onderzoek richt zich op de inclusie van mensen met een beperking.
Ik kijk met name naar de rol die geloofsgemeenschappen daarin kunnen spelen. Wat mij raakt is hoeveel het voor mensen betekent om ergens bij te horen en een goede plek te hebben. Mensen die dat niet makkelijk voor zichzelf kunnen regelen, omdat ze bijvoorbeeld ondersteuning nodig hebben bij sociale contacten, vallen gemakkelijk buiten de boot. Een kerkelijke gemeente denkt bijvoorbeeld al snel dat er wel om iedereen gedacht wordt, terwijl de gefluisterde stemmen die zeggen “en ik dan?” niet of nauwelijks worden gehoord.
Het woord ‘inclusie’ kom je in de samenleving vaak tegen in juridisch verband. Ouders doen een beroep op het recht van hun kind met autisme op inclusief onderwijs, belangenverenigingen komen op voor een inclusieve arbeidsmarkt. Het spel wordt hoog gespeeld. Er vallen grote woorden en er worden miljoenenboetes opgelegd. Maar doet dat recht aan die vrij eenvoudige vraag: “en ik dan?”
Juist hierin kunnen christelijke geloofsgemeenschappen een ander geluid laten horen, ontdek ik in mijn onderzoek. Want het is hier niet het ene belang tegen het andere, waarbij de zwakkere het altijd zal afleggen tegen de sterkere. Het verhaal waar christelijke geloofsgemeenschappen mee leven is een verhaal waarin alle heiligen nodig zijn (Ef. 3), waarin ieder lid van het lichaam van Christus gaven in te brengen heeft (1 Kor. 12).
Inclusie is daarom van algemeen belang en niet slechts nodig voor bepaalde doelgroepen. In mijn veldwerk in het project Hart van Vathorst zie ik dat wanneer dit ervaren wordt, inclusievere praktijken pas echt van de grond komen.